Description
Het proefbedrijf “Relliehausen” van de universiteit van Göttingen onderzoekt het effect van beweidingsintensiteit met zoogkoeien op de soortenrijkdom. Er worden drie intensiteiten toegepast gebaseerd op grashoogtemetingen met de grashoogtemeter. De drie intensiteiten zijn gemiddeld, matig en zeer mild afgrazen tot een hoogte van respectievelijk 6, 12 en 18 cm. Deze hoogtes worden gedurende het hele beweidingsseizoen in stand gehouden door aanpassing van de bezettingsgraad. Het beheer van de begrazing leidt tot polvorming (hoog en kort), die de botanische diversiteit van het grasland beïnvloeden. Matige begrazing (3 koeien/ha) resulteerde in een verhoogde structurele heterogeniteit van de graszode (graszodehoogteverdeling). Gemiddelde begrazing (4 koeien/ha) wordt gedomineerd door kort grasland, terwijl grasland met een zeer milde begrazing (2 koeien/ha) voornamelijk lang gras vertoont. In beide laatste gevallen is de heterogeniteit in de graszodehoogte dus lager. Heterogeniteit is essentieel voor de biodiversiteit. Deze structurele diversiteit in de weide bevordert de diversiteit van de flora en fauna. Een faunale biodiversiteitsmaatstaf werd afgeleid uit de aanwezigheid van sprinkhanen. Sprinkhanen profiteren van matige en een zeer matige veebezetting omdat ze afhankelijk zijn van lange grassen. Matig begrazen met heterogene graslanden tot gevolg bevordert de overvloed aan ongewervelde dieren.
Extensieve begrazing geeft de beste resultaten voor het behoud en de verbetering van biodiverse graslanden. Bovendien kan een goede individuele dierprestatie/ha worden verkregen bij een matige of zeer matige bezettingsgraad. Opeenvolgende invasies van soorten uit de Rosaceae familie moeten met zorg worden behandeld. Anders verslechtert het grasland door het opkomen van struiken, wat minder gunstig is voor de beweiding van productief melkvee.